Home Kennis Experimenteren bij de aanpak van ondermijning

Experimenteren bij de aanpak van ondermijning

Dit is een verslag van een tijdens Inzicht in bestuursrecht 2018 gegeven workshop.

Op 22 november 2018 vond het jaarlijkse congres ‘Inzicht in bestuursrecht’ van Pels Rijcken plaats. Irene van der Heijden en Reint Baas hebben voor dit congres de workshop over experimenteren bij de aanpak van ondermijning voorbereid; Jannetje Bootsma en Sandra van Heukelom-Verhage hebben deze workshop gegeven. Vier onderwerpen stonden op het programma.

Experimenteren met voorschriften bij de Wet Bibob

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) biedt de mogelijkheid om schijnconstructies te ondervangen. Daaronder wordt verstaan de situatie waarbij de aanvrager van een beschikking (zoals een vergunning of subsidie) ‘schoon’ is, maar slechts als stroman fungeert voor iemand die de Bibob-toets niet zal kunnen doorstaan. Het bevoegd gezag kan de aanvraag weigeren als er een ernstig gevaar is dat de vergunning (mede) zal worden gebruikt om crimineel verkregen voordelen te benutten (a-grond) of om strafbare feiten te plegen (b-grond).

Hoe wordt de mate van gevaar vastgesteld? Het bevoegd gezag dient in beginsel eerst een eigen onderzoek uit te voeren. Daarbij kunnen openbare bronnen worden geraadpleegd, maar ook de justitiële en strafvorderlijke gegevens van (uitsluitend) de aanvrager.

zie ook: het blog van Reint Baas “Wijziging van de Wet Bibob in de strijd tegen ondermijnende criminaliteit” over het voorstel tot wijziging van de Wet Bibob; doel is onder meer de informatiepositie van het bevoegd gezag bij het eigen onderzoek te versterken. Het bevoegd gezag kan dan ook de justitiële en strafvorderlijke gegevens van de zakelijke omgeving van de aanvrager opvragen.

Als hieruit enige mate van gevaar naar voren komt, kan het Landelijk Bureau Bibob (LBB) om een advies worden gevraagd. Het LBB heeft toegang tot openbare en gesloten bronnen, maar ook tot gegevens van de aanvrager en van zijn zakelijke omgeving. Het LBB adviseert aan de hand van de geraadpleegde informatie over de mate van gevaar. De conclusie kan zijn: geen gevaar, mindere mate van gevaar en ernstig gevaar.

Als het LBB concludeert dat sprake is van een mindere mate van gevaar, dan kan het bevoegd gezag aan de beschikking voorschriften verbinden (artikel 3 lid 7 Wet Bibob). Welke voorschriften aan een beschikking mogen worden verbonden is niet in de Wet Bibob geregeld. Dat is experimenteren en pionieren. In de rechtspraak wordt bij voorschriften getoetst of zij zijn gericht op het wegnemen of beperken van het gevaar. Als dit niet het geval is, dan wordt een voorschrift onevenredig geacht (vgl. ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2188, r.o. 14.1). In onze praktijk zien wij onder meer als voorbeelden van voorschriften waarbij het gevaar wordt tegengegaan of beperkt:

  • bij de a-grond: een jaarlijkse controle van de administratie door een boekhouder (naar uw keuze en op kosten van de aanvrager);
  • een voorschrift tot het opstellen van een plan van aanpak en het voorschrift dat dit plan – na goedkeuring – dient te worden nageleefd;
  • een verplichting om een (eigen) compliance team in te stellen.

Vergunningplicht voor kwetsbare wijken en/of branches

De burgemeester van Amsterdam kondigde recent in de krant aan dat zij een vergunningplicht voor – vanuit ondermijningsoptiek – kwetsbare wijken en/of branches wil invoeren. De gemeenten Tilburg, Rotterdam en Schiedam gingen Amsterdam voor. Zij hebben in hun APV de mogelijkheid opgenomen dat in een aanwijzingsbesluit – een concretiserend besluit van algemene strekking – een gebied in de gemeente of een bepaalde branche (bijvoorbeeld: de autoverhuurbranche) die kwetsbaar is gebleken voor ondermijnende activiteiten, wordt aangewezen als gebied of branche waarin uitsluitend met een vergunning een onderneming mag worden gedreven. Deze maatregel maakt vaak onderdeel uit van een pakket van maatregelen met als doel om ondermijnende activiteiten in een gebied en/of branche tegen te gaan en tegelijkertijd goede ondernemers (die zich niet bezig houden met ondermijnende activiteiten) te steunen en stimuleren. In de workshop zijn de contouren van en aandachtspunten voor deze maatregel aan bod gekomen.

Alternatieven voor sluiten bij geweldsincidenten tegen ondernemingen?

Het komt steeds vaker voor dat ondernemingen worden beschoten of dat een explosief voor de ingang wordt geplaatst. Burgemeesters besluiten vervolgens geregeld om de onderneming tijdelijk te sluiten, op grond van 174 lid 2 Gemeentewet (zie rechtbank Oost-Brabant 13 april 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:1769) of op grond van de APV (zie rechtbank Rotterdam 23 februari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1407). In een aantal gemeenten hebben burgemeesters aangegeven niet tot tijdelijke sluiting te willen besluiten, omdat – zo is de gedachte – zij dan meewerken aan het doel van het geweldsincident.

De vraag is dan ook of er alternatieven voor een sluiting zijn, waarmee wel voldoende rekening wordt gehouden met de risico’s voor de veiligheid en openbare orde. Het is het verkennen waard om te kijken of het mogelijk is voorschriften aan de vergunning van de betrokken ondernemer te verbinden (het verkennen waard zijn bijvoorbeeld de permanente aanwezigheid van een beveiliger, het plaatsen van camera’s die door een beveiligingsbureau worden geobserveerd of het opstellen en naleven van een plan van aanpak). Die verkenning heeft overigens alleen zin als de ondernemer wel een vergunning nodig heeft, en als het op grond van de APV mogelijk is om aan die vergunning voorschriften te verbinden. Een aandachtspunt is dat eventuele voorschriften er wel minst genomen op gericht moeten zijn dat het risico op herhaling van een geweldsincident wordt verkleind. De evenredigheid van een mogelijk voorschrift (denk aan: een mogelijkheid om eventuele vereiste extra inzet van bijvoorbeeld beveiliging na verloop van tijd af te schalen) en de maatregelen die de gemeente zelf neemt om de veiligheid van omwonenden en voorbijgangers te bewaken, zijn ook aandachtspunten. Een ander te verkennen alternatief is om op vrijwillige basis afspraken te maken met de exploitant.

Stratumseind Living Lab (Eindhoven)

In Eindhoven wordt geëxperimenteerd om openbare ordeproblemen aan te pakken, zonder daarbij naar (nieuwe) regelgeving of voorschriften te grijpen. Op het Stratumseind (de uitgaansstraat van Eindhoven) wordt onderzocht of openbare ordeproblemen juist ook kunnen worden voorkomen, en hoe het uitgaansgebied veiliger, levendiger en aantrekkelijker kan worden gemaakt. Zo wordt onderzocht of je met kleur en lichtintensiteit het publiek kan beïnvloeden. Verder worden met behulp van sensoren, camera’s en andere meetinstrumenten niet-privacygevoelige data over het uitgaanspubliek verzameld en gecombineerd met gegevens over bijvoorbeeld het weer om te kijken of problemen tijdig kunnen worden gesignaleerd of voorkomen. Zie: Smart data city - Stratumseind Living Lab. Juristen hebben bij dit soort smart city-experimenten een belangrijke rol: denk bijvoorbeeld aan de (privacy)vragen rond het verzamelen van sensordata in de openbare ruimte en het gebruik daarvan (zie ook het blog “Sensordata, de huidige juridische en ethische vraagstukken”).