Home Kennis Openbaar maken van namen en persoonlijke beleidsopvattingen; de Afdeling verheldert haar rechtspraak

Openbaar maken van namen en persoonlijke beleidsopvattingen; de Afdeling verheldert haar rechtspraak

13 februari 2018
Nina Bontje

Op 31 januari 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak twee uitspraken gedaan die relevant zijn voor de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Afdeling preciseert zowel haar rechtspraak over de openbaarmaking van namen van medewerkers van bestuursorganen als over de openbaarmaking van (feiten verweven met) persoonlijke beleidsopvattingen.

In deze blog bespreek ik de relevante overwegingen uit beide uitspraken.

Namen van medewerkers bestuursorganen

Op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, Wob blijft openbaarmaking van informatie achterwege als het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Over de openbaarmaking van namen van medewerkers van bestuursorganen overwoog de Afdeling eerder dat per naam of per categorie namen de afweging moest worden gemaakt of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer aan openbaarmaking in de weg staat (zie o.a. ABRvS 1 juli 2015). Dat vergde een intensieve beoordeling die de Afdeling indringend toetste (zie bijv. ABRvS 21 juni 2017).

De Afdeling heeft deze rechtspraak gepreciseerd in een zaak over de openbaarmaking van onder de NWO berustende onderzoeksgegevens. In de uitspraak heeft de Afdeling nu bepaald dat namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, niet voor openbaarmaking in aanmerking komen. Dat is slechts anders als de indiener van een Wob-verzoek aannemelijk maakt dat het belang van openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt (ABRvS 31 januari 2018). Een ‘nee, tenzij’-benadering dus.

Bijzondere gevallen daar gelaten, betekent dit voor de praktijk dat in beginsel vanaf heden alleen nog de namen van medewerkers van bestuursorganen die wegens hun functie wel in de openbaarheid treden, openbaar gemaakt moeten worden. Wie dat zijn? In elk geval de bestuurders en, vaak, de directeuren (ABRvS 17 november 2010). Soms is dat lastiger te bepalen. Uit de rechtspraak van de afgelopen jaren volgt dat het ook kan gaan om een klachtcoördinator en secretaris van een klachtencommissie die aanwezig zijn bij openbare zittingen van een klachtencommissie (ABRvS 11 januari 2017) en om communicatiemedewerkers, zoals persvoorlichters (ABRvS 12 augustus 2009). Ook de namen van officieren van justitie in een concrete strafzaak (ABRvS 5 november 2014) en van ambtenaren die krachtens mandaat een besluit ondertekenen (ABRvS 12 juni 2013) moesten openbaar worden gemaakt. Hoewel de uitspraak van 31 januari jl. dus op zichzelf duidelijk is, kunnen de nodige situaties blijven voorkomen waarin de vraag of er een reden is de naam wél openbaar te maken in elk geval onder ogen moet worden gezien.

Feiten verweven met persoonlijke beleidsopvattingen

In artikel 11, eerste lid, Wob is bepaald dat uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het is vaste rechtspraak dat bij verwevenheid tussen persoonlijke beleidsopvattingen en feiten ook de feiten niet openbaar gemaakt hoeven te worden. Over de wijze waarop een bestuursorgaan moet beoordelen of opvattingen en feiten dusdanig zijn verweven dat geen verplichting bestaat tot openbaarmaking, waren tot voor kort geen (concrete) uitspraken voorhanden.

In een uitspraak over de openbaarmaking van documenten over een vervoersproject heeft de Afdeling bepaald dat een bestuursorgaan per zelfstandig onderdeel van een document moet beoordelen of feiten en opvattingen dusdanig zijn verweven dat geen verplichting tot openbaarmaking bestaat. Een bestuursorgaan hoeft dus niet meer binnen een zelfstandig onderdeel van een document per zin of zinsdeel te bepalen of sprake is van verwevenheid tussen opvattingen en feiten (ABRvS 31 januari 2018).

Conclusie

De hierboven besproken uitspraken creëren helderheid voor diegenen die belast zijn met het behandelen van Wob-verzoeken. De in documenten voorkomende namen van medewerkers kunnen, als deze medewerkers wegens hun functie niet in de openbaarheid treden, in beginsel steeds worden weggelakt. Daarnaast kan een bestuursorgaan per onderdeel van een document bestemd voor intern beraad beoordelen of daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen zodanig zijn verweven met feiten dat deze niet voor openbaarmaking in aanmerking komen. Dat hoeft niet op zinsniveau. Deze uitspraken zullen naar mijn inschatting enige verlichting meebrengen voor de uitvoeringspraktijk.

Bronnen

  • ABRvS 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:321
  • ABRvS 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314; zie over deze uitspraak ook de blog van Reint Baas en Marije Batting, waarin zij ingaan op de vraag of onderzoeksgegevens onder de reikwijdte van de Wob vallen.