Home Kennis Proceskostenvergoeding: Afdeling sluit zich aan bij de andere hoogste bestuursrechters

Proceskostenvergoeding: Afdeling sluit zich aan bij de andere hoogste bestuursrechters

31 mei 2018
Frank van Tienen

Voor de veroordeling van een bestuursorgaan in de proceskosten is voortaan bepalend of het door de burger ingestelde rechtsmiddel al dan niet is geslaagd. Als het hoger beroep tegen een uitspraak van een eerste aanleg-rechter slaagt, dan komen de kosten van het hoger beroep in beginsel voor risico van het bestuursorgaan, ook als het door het bestuursorgaan genomen besluit rechtmatig wordt bevonden. In dit blogbericht licht ik de nieuwe lijn van de Afdeling en achtergrond toe.

Proceskostenveroordeling

Artikel 8:75 Awb bepaalt dat de bestuursrechter bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter heeft moeten maken. In de praktijk gaat het voornamelijk om de vergoeding die het bestuursorgaan aan de procederende burger betaalt. Een burger zelf zal niet snel worden veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het bestuursorgaan. Slechts bij kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht kan een natuurlijk persoon in die kosten worden veroordeeld. Dat is bijvoorbeeld zo wanneer een burger misbruik van recht maakt in de zin van artikel 3:13 jo. 3:15 BW.

De lijn van de Afdeling vóór 4 april 2018

Vóór haar uitspraak van 4 april 2018 gold bij de Afdeling dat voor de toekenning van proceskostenvergoeding in de regel bepalend was of het bestreden besluit al dan niet onrechtmatig was. Bij een rechtmatig besluit was voor een veroordeling van het bestuursorgaan in de proceskosten naar het oordeel van de Afdeling geen plaats. Deze lijn van de Afdeling week af van de benadering van de andere hoogste bestuursrechters. Zij baseren hun beslissing over veroordeling van het bestuursorgaan in de proceskosten op het al dan niet slagen van het ingestelde rechtsmiddel. De ratio van deze rechtspraak is dat het niet redelijk is dat de natuurlijke of rechtspersoon die met succes hoger beroep heeft ingesteld de bij hem opgekomen proceskosten niet vergoed krijgt. De Afdeling sluit zich nu met haar uitspraak van 4 april 2018 ‘uit het oogpunt van rechtseenheid’ aan bij de benadering van de andere hoogste bestuursrechters.

Afdeling sluit zich aan bij de andere hoogste bestuursrechters

Voor welke situaties heeft de gewijzigde benadering van de Afdeling gevolgen? Of, anders gezegd: wanneer doet zich de situatie voor dat het bestreden besluit als rechtmatig wordt beoordeeld én het door de burger ingestelde rechtsmiddel slaagt? Artikel 8:113 lid 1 van de Awb geeft – kort gezegd – twee smaken voor de uitkomst van een hoger beroep: of de uitspraak wordt bevestigd (zo nodig met verbetering van de gronden), of de uitspraak wordt (gedeeltelijk) vernietigd. In dat laatste geval doet de hogerberoeprechter (een deel van) de door de rechtbank uitgevoerde beoordeling overnieuw. De uitkomst daarvan hoeft niet per se te zijn dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Daarnaast zijn geschillen denkbaar waaraan meer partijen deelnemen waarin het ook onredelijk zou zijn om de proceskosten voor rekening van de burger te laten, zoals de nu besproken uitspraak illustreert.

De zaak van 4 april 2018 is een sprekend voorbeeld van een situatie waarin het rechtsmiddel wel slaagt maar de appellant het door hem bestreden besluit toch niet van tafel krijgt. Het ging kort gezegd over het volgende. Een omwonende had bij het College van B&W van de gemeente Boxtel verzocht de aan een varkenshouder verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van een stal in te trekken. Dit verzoek werd door het College afgewezen. Daarop stelt de omwonende beroep in. De rechtbank oordeelt dat het College het verzoek tot intrekking ten onrechte heeft afgewezen. Het College neemt vervolgens, met in achtneming van die uitspraak, een nieuw besluit en trekt de omgevingsvergunningen in. Daarop stelt de varkenshouder hoger beroep in en hij wordt op zijn beurt door de Afdeling in het gelijk gesteld: het College heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek om intrekking, de aangevallen uitspraak (en het daarop gebaseerde intrekkingsbesluit) wordt vernietigd.

Toepassing van de oude lijn van de Afdeling zou tot gevolg hebben dat de proceskosten van de varkenshouder niet voor vergoeding in aanmerking komen. De conclusie van de Afdeling is immers dat het aanvankelijk genomen besluit tot weigering van de intrekking rechtmatig is genomen.

Aanpassen van de wet?

In de praktijk betekent deze uitspraak voor bestuursorganen dat een rechtmatig besluit niet meer in beginsel een garantie is dat er geen proceskosten moeten worden vergoed. De Afdeling kiest hier voor het belang van de burger en de rechtseenheid.

Toch brengt de hier gemaakte keuze nog een ander dilemma met zich mee. Het College dat een rechtmatig besluit heeft genomen en vervolgens op aangeven van de rechtbank een ander besluit neemt, valt namelijk ook niets te verwijten. Het bestuursorgaan draait in feite op voor een fout van de lagere rechter die het bestreden besluit ten onrechte als onrechtmatig bestempelde.

De Afdeling stipt dit dilemma aan door in haar uitspraak te overwegen dat artikel 8:75 Awb in zijn huidige vorm de hogerberoeprechter niet de mogelijkheid geeft om de Staat in de proceskosten te veroordelen in de situatie waarin de uitspraak van de rechtbank onjuist is terwijl er sprake is van een rechtmatig besluit van het bestuursorgaan. Indien de wetgever het onwenselijk zou vinden dat in deze gevallen het bestuursorgaan in de proceskosten wordt veroordeeld, ligt het volgens de Afdeling op de weg van de wetgever om de wet aan te passen.

Bron: ABRvS 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1106