Home Kennis Raad van State houdt de deur dicht: duidelijke lijn bij toepassing van artikel 13b Opiumwet blijft

Raad van State houdt de deur dicht: duidelijke lijn bij toepassing van artikel 13b Opiumwet blijft

26 maart 2018
Jules de Kort

Bij de enkele aanwezigheid van 0,5 gram harddrugs in een pand kan een burgemeester dat pand met toepassing van artikel 13b Opiumwet sluiten. Het is dan aan de bewoner om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid bestemd is voor eigen gebruik. Lukt dit de bewoner niet, dan mag de burgemeester de woning sluiten; lukt dit de bewoner wel, dan is het aan de burgemeester om het tegendeel te bewijzen. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgemaakt in haar uitspraak van 14 maart 2018. Met die uitspraak maakt de Afdeling een einde aan onzekerheid die – door een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant – in de praktijk van gemeenten over toepassing van artikel 13b Opiumwet was ontstaan. De uitspraak laat zien dat de Afdeling die onduidelijkheid met klem heeft willen wegnemen.

Nieuwe jurisprudentielijn?

In de beroepsprocedure had de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij uitspraak van 23 januari 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:418) een nieuwe jurisprudentielijn geformuleerd, die sterk afweek van de Afdelingslijn. Die Afdelingslijn hield (spoiler alert: houdt) in dat een pand met toepassing van artikel 13b Opiumwet mocht worden gesloten als daar meer dan 0,5 gram harddrugs werd aangetroffen. Het was dan aan de bewoner om aan te tonen dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voor eigen gebruik bestemd was, en niet voor handel.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verdeelde de bewijslast anders: als de aangetroffen hoeveelheid 0,5 gram of meer, maar niet meer dan een beperkt aantal voor de gebruiker gebruikelijke doses was, moest de burgemeester feiten en omstandigheden aannemelijk maken die de conclusie ondersteunen dat de aangetroffen drugs in een pand voor handel bestemd zijn. Met andere woorden: is de aangetroffen hoeveelheid harddrugs groter dan 0,5 gram, maar ook weer niet al te veel, dan moet de burgemeester voor toepassing van artikel 13b Opiumwet aannemelijk maken dat de drugs voor handel bestemd zijn. Het was een uitspraak vanuit het perspectief van de burger: de rechtbank gaat ervan uit dat er genoeg personen zijn die op een dag (bij wijze van voorraad) meer dan 0,5 gram harddrugs in huis hebben. Het zou dan volgens de rechtbank onredelijk zijn als – bij gebrek aan bewijsmogelijkheden – de bewijslastverdeling bij artikel 13b Opiumwet sluiting van hun woning tot gevolg zou hebben, terwijl hun voorraad kennelijk niet voor handel is bedoeld.

Afdeling bevestigt vaste lijn

De Afdeling gaat daar niet in mee (ECLI:NL:RVS:2018:738). Zij vernietigt de uitspraak van de rechtbank en bevestigt haar vaste lijn (zie hierboven). De hoeveelheid van 0,5 g harddrugs voor eigen gebruik kan weliswaar arbitrair zijn, maar aansluiting bij dit criterium is in het belang van de rechtszekerheid en het is niet onredelijk. Treft de burgemeester in de woning meer dan 0,5 gram harddrugs aan, dan moet de rechthebbende op de woning aannemelijk maken dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Die bewijslast geldt ongeacht de hoogte van de overschrijding, ook als (bijvoorbeeld) 0,6 gram harddrugs in een pand wordt aangetroffen. Noemt de betrokkene vervolgens feiten en omstandigheden die aannemelijk maken dat het slechts om een dosis harddrugs voor eigen gebruik gaat, dan (pas) moet toepassing van 13b Opiumwet achterwege blijven. Het is dan weer aan de burgemeester om het tegendeel te bewijzen.

De uitspraak van 14 maart 2018 betekent overigens niet dat burgemeesters na deze uitspraak lichtvaardiger met toepassing van artikel 13b Opiumwet kunnen omgaan. De burgemeester zal alle omstandigheden van het geval bij zijn beoordeling moeten betrekken (ECLI:NL:RVS:2016:2840). Burgemeesters zullen bij een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid drugs nog altijd moeten afwegen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan. De uitspraak van 14 maart 2018 maakt duidelijk dat bij een aangetroffen hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram sprake is van een handelshoeveelheid. Het is (in eerste instantie) niet aan de burgemeester om dat aan te tonen. De besluitvorming over sluiting van het pand, mag zich daarom beperken tot de belangenafweging in het individuele geval.

Het is wel de vraag tot hoelang de aanwezigheid van een handelshoeveelheid voor toepassing van artikel 13b Opiumwet nog als vereiste zal gelden. Op dit moment ligt bij de Tweede Kamer een wijziging van artikel 13b Opiumwet voor, waarmee wordt geregeld dat de burgemeester al een woning kan sluiten indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen in verband met drugshandel, zoals de productie van drugs, zonder dat er daadwerkelijk drugs aangetroffen worden (Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 2

).

Procesbelang burgemeester

De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant week sterk af van de vaste jurisprudentielijn van de Afdeling. Het was – zeker voor de gemeenten in West-Brabant – een uitspraak met gevolgen: burgemeesters zouden daardoor minder snel tot sluiting van drugspanden (kunnen) overgaan, omdat vernietiging van een sluiting op grond van 13b Opiumwet door de bestuursrechter daardoor meer reëel werd.

Aan die negatieve effecten maakt de Afdeling een einde. Opvallend is de overweging over het procesbelang van de burgemeester: het belang van een eenduidige toepassing van wet- en regelgeving door bestuur en rechter geeft de burgemeester van Tilburg een rechtens te beschermen belang. In zijn belang en het belang van alle burgemeesters – in het bijzonder van de zuidelijke gemeenten – herstelt de Afdeling haar vaste lijn. Daarmee gooit de Afdeling de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant geopende deur in deze discussie definitief dicht. De Afdeling stapt daarvoor over een op grond van reguliere jurisprudentie ontbrekend procesbelang van de burgemeester heen (dat deed zij eenmaal eerder, in de Sinterklaas-uitspraak van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4117), waarnaar ook verwezen wordt). Dat laat wel zien dat de Afdeling er veel aan gelegen was de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant ingezette lijn geen vervolg te laten krijgen.

Bron: ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738

Wilt u sparren of brainstormen over de aanpak van ondermijnende activiteiten in uw regio? Of over een (dreigende) verstoring van de openbare orde? Speciaal voor overheden heeft Pels Rijcken de helpdesk Openbare orde en Ondermijning: 070 515 34 76.