Home Kennis Inpassing windpark De Drentse Monden: ministers bevoegd!

Inpassing windpark De Drentse Monden: ministers bevoegd!

3 februari 2016
Lianne Barnhoorn

Vandaag heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een belangrijke uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de ministers van EZ en IenM om de zogenaamde Rijkscoördinatieregeling toe te passen voor het windturbinepark De Drentse Monden en Oostermoer.

Rijkscoördinatieregeling

Om de procedures te stroomlijnen en te versnellen kan bij wet worden bepaald dat de voor een project benodigde besluiten gezamenlijk worden voorbereid en bekendgemaakt. Dit betreft de zogenaamde rijkscoördinatieregeling (RCR)  op grond van artikel 3.35, lid 1, onder c, Wro.

Specifiek voor windenergieprojecten bepaalt artikel 9b, lid 1, onder a, Elektriciteitswet 1998 (Ew 1998) dat de RCR van toepassing  is op productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 100 MW. Een productie-installatie kan uit één of meerdere productie-eenheden bestaan.

Of sprake is van één productie-installatie hangt blijkens de parlementaire geschiedenis bij de EW 1998 af van de geografische, technische, functionele of organisatorische samenhang tussen de verschillende productie-eenheden.

Het geschil

In deze zaak werd door de gemeente  Aa en Hunze en de gemeente Borger-Odoorn naar voren gebracht dat het windturbinepark “De Drentse Monden en Oostermoer” niet aangemerkt kan worden als één productie-installatie. Zij brachten in dit verband onder meer naar voren dat het windpark bestond uit drie deelparken van elk circa 50 MW, waardoor niet voldaan werd aan artikel 9b, lid 1, onder a, Ew 1998. Ter onderbouwing van dit betoog verwezen zij naar artikel 1.1, lid 4, van de Wm (één inrichting) en de jurisprudentie op dit punt.

De uitspraak

De voorzieningenrechter doet op twee punten een belangrijke uitspraak. In de eerste plaats overweegt de voorzieningenrechter dat artikel 9b, lid 1, onder a, Ew 1998 (één productie-installatie) niet hetzelfde is als artikel 1.1, lid 4, Wm (één inrichting). Wet(sgeschiedenis) noch jurisprudentie bieden volgens de voorzieningenrechter aanknopingspunten hiervoor.

In de tweede plaats overweegt de voorzieningenrechter dat de in de parlementaire geschiedenis bij de EW 1998 opgenomen vereisten van geografische, technische, functionele of organisatorische samenhang niet cumulatief zijn. Dit volgt volgens de voorzieningenrechter uit het daarin opgenomen gebruik van het woord “of”. Nu volgens de voorzieningenrechter sprake is van geografische samenhang tussen de windturbines komt hij tot de slotsom dat de ministers terecht de RCR toepassen. De vordering van de gemeenten wordt om deze reden afgewezen.

Bron: Rb. Den Haag (vz.) 3 februari 2016, ZA 15/1822 (ongepubliceerd).