Home Kennis Klimaatverdrag geen rechtstreekse werking in zaak over bomenkap

Klimaatverdrag geen rechtstreekse werking in zaak over bomenkap

23 augustus 2021
Edward Brans
en
Marije van Mannekes

De Verenigde Naties (VN) vormen het belangrijkste orgaan voor internationale samenwerking rondom klimaatbeleid. Onder de verantwoordelijkheid van de VN is in 1994 het Raamverdrag Klimaatverandering (UNFCCC) in werking getreden. Dit verdrag is geratificeerd door bijna 200 landen, waaronder Nederland. Het uiteindelijke doel van het verdrag is de concentratie aan broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op zo’n niveau dat er geen gevaarlijke wijzigingen in het klimaatsysteem optreden. Nu het verdrag zelf geen bindende doelstellingen voor de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen bevat, is ter verdere uitwerking (onder meer) het Akkoord van Parijs gesloten (het Klimaatverdrag). Op 21 juli jl. bepaalde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de artikelen 2 lid 1 sub b en 5 lid 1 van dit Klimaatverdrag niet dusdanig onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig geformuleerd zijn, dat deze artikelen binnen de Nederlandse rechtsorde door rechters zonder meer als objectief recht kunnen worden toegepast.

Waar ging de zaak over?

Het college van burgemeester en wethouders van Groningen wil van de ruimte rond de Der Aa-kerk in het centrum van Groningen, waar het Akerkhof is gevestigd, een kwalitatief beter en aantrekkelijker verblijfsgebied maken. Om dit te bewerkstelligen verleent het college de gemeente een omgevingsvergunning voor het kappen van vijf bomen, het verplaatsen van één boom en het verwijderen van 105m2 aan taxusbeplanting. Ter compensatie vraagt het college de gemeente de vijf gekapte bomen elders te herplanten, en verbindt het aan de vergunning verder de verplichting om voor de verwijdering van de taxusbeplanting een financiële compensatie van 4.462,50 euro te voldoen.

Stichting Bomenridders Groningen kan zich niet vinden in het verwijderen van al het groen en gaat in bezwaar. Nadat het college het bezwaar eerst ongegrond verklaart, herziet het op een later moment toch het besluit waardoor de omgevingsvergunning voor de kap van twee van de vijf bomen niet langer geldt. Voor het overige acht het college het belang van de ruimtelijke ontwikkeling van het Akerkhof tot een ‘lichte, veilige en openbare verblijfsplek met een groenkarakter en aandacht voor de cultuurhistorie van de plek’, zwaarwegender dan het belang van het behoud van de andere drie bomen en de taxusbeplanting. De stichting gaat in beroep en hoger beroep. Daar voert de stichting aan dat uit artikel 2 lid 1 sub b en artikel 5 lid 1 van het Klimaatverdrag blijkt dat een compensatie voor gekapte bomen en verwijderde taxusbeplanting niet mag bestaan uit het herplanten van kleinere bomen of het storten van een geldbedrag in een groencompensatiefonds. De rechtbank heeft ten onrechte bepaald dat deze artikelen geen directe werking hebben als bedoeld in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Volgens de stichting vallen uit de duidelijke en concrete tekst van deze artikelen concrete gedragsvereisten voor overheden af te leiden. Nu de artikelen vereisen dat evenveel houtopstand – de eenheid die wordt gebruikt om de hoeveelheid gekapt hout te meten – moet worden herplant als is verwijderd en de omgevingsvergunning hier niet aan voldoet, is de vergunning verleend in strijd met het Klimaatverdrag, aldus de stichting. De stichting ziet verder graag een ruimere compensatieverplichting voor de gemeente.

Hoe oordeelt de Afdeling?

In dit betoog gaat de Afdeling echter niet mee. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 5, eerste lid, van het Klimaatverdrag verplichten de verdragsluitende staten tot het nemen van maatregelen om putten en reservoirs van broeikasgassen, waaronder bossen, in stand te houden en uit te breiden. Deze bepalingen uit het Klimaatverdrag richten zich aldus tot de verdragsstaten, die op hun beurt nationale klimaatplannen moeten opstellen. Deze bepalingen zijn niet onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig geformuleerd om op projectniveau zonder meer als objectief recht in de nationale rechtsorde door de rechter te worden toegepast. De twee bepalingen van het Klimaatverdrag hebben aldus niet de directe werking die de stichting daaraan toekent.

De stichting kan zich kortom niet met succes beroepen op de onverenigbaarheid van de omgevingsvergunning met het Klimaatverdrag als zodanig. De gemeente heeft ter compensatie van de drie gekapte bomen zes bomen elders geplant, en verwacht kan worden dat de houtopstand van deze zes bomen binnen een redelijke termijn gelijkwaardig zal zijn aan die van de gekapte bomen. Daar komt bij dat de financiële compensatie voor de verwijdering van de taxusbeplanting wordt gebruikt om andere groenprojecten in Groningen te realiseren. Voor het oordeel dat de financiële compensatie ontoereikend is bestaat volgens de Afdeling geen grond.

Lees hier de uitspraak van de Afdeling van 21 juli jl. (ECLI:NL:RVS:2021:1597). Raadpleeg hier het Akkoord van Parijs en hier het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.