Home Kennis Geluidsoverlast door evenementen: begrenzing en zorgvuldig onderzoek is nodig!

Geluidsoverlast door evenementen: begrenzing en zorgvuldig onderzoek is nodig!

6 december 2019
Marije van Mannekes
en
Laura van der Meulen

Evenementen kunnen alleen georganiseerd worden als naast een evenementenvergunning op grond van de APV ook is voorzien in een planologische borging. Die planologische borging waarborgt de goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor gemeenten en organisatoren van evenementen is het een uitdaging de balans te vinden tussen de beleving van evenementen en het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. Potentiële geluidsoverlast is daarbij een thema dat goed onderzocht én geregeld moet worden. Dat bleek maar weer eens uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 november jl.

Waar ging de zaak over?

Het college van burgemeester en wethouders van Gouda (het college) verleent een omgevingsvergunning voor tijdelijk afwijkend gebruik voor een terrein waar tot een aantal jaar geleden een asfaltcentrale gevestigd was. De omgevingsvergunning ziet op het gebruiken van dit terrein gedurende een periode van maximaal vijf jaar voor onder meer evenementen. Eisers, omwonenden, gaan in bezwaar en daarna in beroep tegen deze omgevingsvergunning. Zij vrezen onder andere geluidsoverlast en voeren een veelvoud aan argumenten aan tegen het besluit.

De rechtbank ziet vanwege de technische geluidsaspecten aanleiding de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) om advies te vragen.

Hoe adviseert de STAB?

De STAB heeft in haar verslagen gerapporteerd dat het bestreden besluit, wat betreft de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften ten aanzien van geluid, onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd. Dat zit in de volgende punten.

Allereerst ontbreekt een onderzoek naar de gevelwering, waardoor het college er niet vanuit had mogen gaan dat een maximaal binnenniveau van 50 dB(A) (zoals voorgeschreven door de Nota evenementen) behaald zal worden. Verder had het college, nu de Nota niet ingaat op hinder ten gevolge van resterende bastonen, een zelfstandig oordeel moeten vormen over de aanvaardbaarheid daarvan.

Een ander punt waar de StAB op in gaat is het ontbreken van voorschriften in de omgevingsvergunning waarmee het soort evenementen wordt begrensd. Het college had daarom in het akoestisch onderzoek aandacht moeten besteden aan de geluidssituatie behorende bij een worstcasescenario (dat wil zeggen evenementen met de hoogste geluidsproducties die op het terrein mogelijk zijn) en moeten onderzoeken of in zo’n situatie nog aan de geluidgrenswaarden bij de woningen kan worden voldaan. Uit een indicatieve berekening op de locatie blijkt echter dat alleen aan de geluidgrenswaarden bij de woningen kan worden voldaan in geval van evenementen met zeer sterk beperkte muziekniveaus. Dat betekent dat dancefestivals e.d. niet mogelijk zijn. Voor kleine evenementen (tot 1.000 bezoekers) heeft het college in het geheel geen beperkingen opgelegd, niet in aantal noch in geluidniveau. Ook voor kleine evenementen had het college echter voorschriften moeten vastleggen, in de vorm van bijvoorbeeld een concrete geluidgrenswaarde of een geluidscontour. Het is onvoldoende dat het college stelt dat de invloed en uitstraling van het geluid van kleine evenementen naar verwachting beperkt zullen blijven tot het terrein.

Bijzonder is verder nog dat de STAB aangeeft dat de Nota Evenementen, waarop het college de onderbouwing van de omgevingsvergunning en de daaraan verbonden geluidsvoorschriften baseert, geen toetsingskader biedt voor meer dan incidentele evenementen. Dit omdat in de Nota geen relatie wordt gegeven tussen de mate van hinderlijkheid en het aantal te houden evenementen op jaarbasis. Het college had daarom in dit geval, waarin meerdere typen activiteiten gedurende een periode van maximaal 5 jaar worden toegestaan, een afweging moeten maken ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen en de maximale bezoekersaantallen.

Tot slot heeft het college ten onrechte een vergelijking gemaakt tussen de geluidniveaus tijdens evenementen met enerzijds de bestaande geluidsniveaus van weg- en industrielawaai en anderzijds de geluidsbelasting van het voormalige gebruik van het terrein. Wat betreft de bestaande geluidsniveaus geldt dat een vergelijking niet op gaat omdat deze niveaus een sterk afwijkend geluidspectrum kennen. Ook het standpunt van het college dat sprake is van een verbetering nu de geluidsbelasting van de asfaltcentrale wegvalt, gaat mank. Nu er 12 evenementen gedurende 45 dagen per jaar worden toegestaan, kunnen de evenementen niet als ‘bijzondere activiteiten’ worden aangemerkt, maar is sprake van reguliere bedrijfsactiviteiten. Dat betekent dat de geluidsbelasting van de evenementen moet worden afgezet tegen de in het verleden vergunde geluidsbelasting van de asfaltcentrale, maar ten nadele van de evenementen moet een straffactor van 10 dB(A) worden toegepast om beide geluidniveaus te kunnen vergelijken. Daarmee valt de geluidsbelasting van de evenementen hoger uit dat de in het verleden vergunde geluidsbelasting op het terrein, en is dus geen sprake van een verbetering.

Tot slot

Al met al overweegt de rechtbank dat gelet op de bevindingen van de STAB het beroep van eisers gegrond is. Nu er nieuw akoestisch onderzoek moet plaatsvinden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. De uitspraak leert ons dat het toestaan van meerdere evenementen op één terrein, of dit nu in een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning strijdig gebruik gebeurt, niet zomaar kan. Er is een uitgebreid akoestisch onderzoek nodig naar de in het besluit maximaal mogelijk gemaakte evenementen. Als de in een besluit toegestane evenementen niet voldoende worden gemaximeerd (in onder meer geluidniveau), dan moet bij het akoestisch onderzoek worden uitgegaan van een worstcasescenario. En dan is het maar de vraag of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd kan worden!

Raadpleeg hier de volledige uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 november 2019. ECLI:NL:RBDHA:2019:12117.