Home Kennis Eerste succesvolle correctie op het relativiteitsvereiste

Eerste succesvolle correctie op het relativiteitsvereiste

28 december 2016
Lianne Barnhoorn

Vandaag heeft de Afdeling voor het eerst een correctie toegepast op het zogenoemde relativiteitsvereiste. Hierdoor kan SlijtersUnie een succesvol beroep doen op een bepaling uit de Drank- en Horecawet, terwijl die niet geschreven is om haar belangen te beschermen.

Hoe zat het ook alweer?

Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb staat eraan in de weg dat de bestuursrechter een besluit vernietigt wegens strijd met normen die kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van degene die daarop een beroep doet. De Afdeling heeft al eerder geoordeeld dat de toepassing van het relativiteitsvereiste gecorrigeerd moet worden bij een geslaagd beroep op het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel. Zie de eerdere blogberichten die hierover al verschenen (hier en hier).

Wat was er aan de hand?

Uit de Drank- en Horecawet (hierna: Dhw) volgt dat het verboden is een slijterij open te houden, indien in de 'inrichting' geen leidinggevende aanwezig is. SlijtersUnie heeft de burgemeesters van Sint-Oedenrode, Someren en Schijndel verzocht handhavend op te treden tegen drie slijterijen in supermarkten waar niet permanent een leidinggevende aanwezig was.

De burgemeesters wezen de verzoeken van SlijtersUnie af. Volgens de burgemeesters vormen de supermarkt en de slijterij samen één 'inrichting' als bedoeld in de Dhw. Omdat in de supermarkt altijd een leidinggevende aanwezig is, zou zijn voldaan aan het voorschrift in de Dhw.

De rechtbank Oost-Brabant oordeelde in 2015 in drie afzonderlijke uitspraken dat de Dhw wel is overtreden. Tegen die uitspraken hebben de burgemeesters, de supermarkten en het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Zij betogen onder andere dat de SlijtersUnie zich niet kan beroepen op de normen van de Dhw, omdat die strekken tot bescherming van het belang van de volksgezondheid en niet tot het concurrentiebelang van de SlijtersUnie.

Oordeel Afdeling

De Afdeling gaat eerst in op het begrip ‘inrichting’ als bedoeld in de Dhw. Volgens de Afdeling maakt niet het hele pand deel uit van de inrichting, maar is bepalend in welke besloten ruimten het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. De supermarkt moet hier los van worden gezien, zodat er dus permanent een leidinggevende aanwezig moet zijn in slijterijen in supermarkten.

Vervolgens gaat de Afdeling in op de vraag of de Dhw ook het concurrentiebelang van SlijtersUnie beschermt. De Afdeling oordeelt dat dit niet het geval is. De Dhw strekt blijkens de parlementaire geschiedenis tot bescherming van het belang van het voorkomen van de gezondheidsrisico's en maatschappelijke problemen, waarbij het onder meer gaat om bescherming van de volksgezondheid en de openbare orde.

Zonder een correctie op het relativiteitsvereiste zou SlijtersUnie dus voor een dichte deur komen te staan. De Afdeling wijst in dit verband op het gelijkheidsbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat een bedrijf daadwerkelijk is benadeeld doordat aan dat bedrijf, in een situatie die wat betreft de geldende wettelijke voorschriften en de feiten voldoende vergelijkbaar is, verplichtingen zijn opgelegd waaraan zijn concurrent als gevolg van de schending van de betrokken norm niet hoeft te voldoen.

De Afdeling oordeelt dat zelfstandige slijterijen worden benadeeld doordat aan hen verplichtingen zijn opgelegd, waaraan in supermarkten gevestigde slijterijen niet hoeven te voldoen. Bij een zelfstandige slijterij komen de (hoge) kosten van een leidinggevende volledig voor rekening van de slijterij. De kosten voor een leidinggevende in een supermarkt met slijterij komen in grote of zelfs overwegende mate ten laste van de supermarkt.

Hoewel de Dhw niet strekt ter bescherming van de belangen van de SlijtersUnie, draagt de schending van de norm wel bij aan het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Dit heeft tot gevolg dat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan de vernietiging van het besluit. De Afdeling laat de uitspraken van de rechtbank daarom in stand. De burgemeesters moeten een nieuwe beslissing nemen over het bezwaar van SlijtersUnie.

Wij zien uit naar volgende uitspraken van de Afdeling over toepassing van de correctie van het relativiteitsvereiste en houden u daar graag van op de hoogte!

Bronnen:

AbRvS 28 december 2016, nr. 201507699/1, (Sint-Oedenrode); AbRvS 28 december 2016, nr. 201507606/1, (Someren); AbRvS 28 december 2016, nr. 201508017/1, (Schijndel)