Home Kennis Ondergrondse afvalcontainers en het normaal maatschappelijk risico

Ondergrondse afvalcontainers en het normaal maatschappelijk risico

12 mei 2016
Jelmer Procee

Is sprake van een normaal maatschappelijke ontwikkeling die past binnen de structuur van de omgeving, dan kan het bestuursorgaan als invulling van het normaal maatschappelijk risico (NMR) een drempel hanteren van 5% van de waarde van de onroerende zaak, althans zo leert inmiddels vaste jurisprudentie bij planschadezaken. Een dergelijke invulling van het NMR buiten het planschaderecht is nog betrekkelijk zeldzaam. Onderstaande uitspraak vormt een nieuw voorbeeld.

Wat was er aan de hand?

In deze zaak gaat het over de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer, een ORAC, schuin tegenover de woning van appellant te Den Haag. Hij stelt dat zijn woning hierdoor in waarde daalt vanwege (mogelijke) overlast door het gebruik van de ORAC en de aanwezigheid daarvan. De waardevermindering onderbouwt hij door middel van verschillende rapporten. B&W schakelt Kendes rentmeesters in om een schaderapport op te stellen. Zij constateren een waardedaling van 4,16%. Tegelijkertijd adviseren zij een drempel van 5% te hanteren als invulling van het NMR, zodat geen vergoeding resteert. B&W neemt dit advies over en wijst de aanvraag af. Bij de rechtbank blijkt dat appellant zijn woning inmiddels heeft verkocht voor de waarde die zijn eigen taxateur had getaxeerd als waarde voor de plaatsing van de ORAC. Voor de rechtbank is dit reden het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan belang.

Hoe oordeelt de Afdeling?

Die conclusie houdt geen stand in hoger beroep. Dat appellant zijn woning voor een bepaalde prijs heeft verkocht, laat immers onverlet dat hij nog belang kan hebben bij zijn beroep. De Afdeling behandelt het beroep vervolgens zelf en verwerpt allereerst de beroepsgronden tegen de onafhankelijkheid van de taxateur en zijn deskundigheid. Ook de tegenrapportages van appellant overtuigen niet, omdat daarin is uitgegaan van een onjuist gebruik van de ORAC en het ontstaan van zwerfvuil, hetgeen niet te verwachten is.

Dan komt de Afdeling bij de invulling van het NMR. De Afdeling herhaalt allereerst, in lijn met de jurisprudentie, dat de vaststelling van het NMR toekomt aan het bestuursorgaan. Nieuw is echter dat de Afdeling vervolgens oordeelt dat het bestuursorgaan beoordelingsruimte toekomt bij het vaststellen van het NMR. In voorgaande nadeelcompensatiejurisprudentie werd altijd gesproken van beoordelingsvrijheid. Met dit oordeel lijkt te worden aangesloten bij het planschaderecht, ten aanzien waarvan de Afdeling al eerder oordeelde dat het bestuursorgaan slechts beoordelingsruimte toekomt bij het vaststellen van het NMR. Dit is niet verwonderlijk, nu de aard van de schade (waardedaling van een onroerende zaak) ook in het planschaderecht voorkomt.

Verder herhaalt de Afdeling dat het bestuursorgaan een drempel mag hanteren, al moet ook naar de individuele situatie worden gekeken indien de stellingen van appellant daartoe aanleiding geven. In dit specifieke geval constateert de Afdeling vervolgens dat B&W terecht zich op het advies van Kendes heeft gebaseerd. Daarin is immers gemotiveerd dat (1) de woning in een sterk stedelijke omgeving staat, (2) het bestemmingsplan plaatsing van de ORAC toestaat, (3) de ORAC is ontworpen om overlast te minimaliseren en (4) het beleid van de gemeente de plaatsing al geruime tijd voorstaat. De Afdeling constateert op basis van deze argumenten dat de plaatsing een normale maatschappelijke ontwikkeling is en een drempel van 5% in de rede ligt.

Wat kunt u met deze uitspraak?

Ondergrondse afvalcontainers vormen steeds meer een vast onderdeel van het straatbeeld. Dezen uitspraak laat zien dat in principe sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling. Mits goed gemotiveerd mag het bestuursorgaan daarom een drempel van 5% hanteren. In veel gevallen is daardoor geen vergoeding verschuldigd. Daarnaast geeft deze uitspraak weer een goed voorbeeld hoe de onderbouwing van het normaal maatschappelijk risico in de vorm van een drempel moet worden onderbouwd en welke argumenten daartoe relevant kunnen zijn.

Bron: AbRvS 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1205