Home Kennis Onderzoek naar actualiteit m.e.r.-beoordelingsbesluit

Onderzoek naar actualiteit m.e.r.-beoordelingsbesluit

23 maart 2016
Daniëlle Roelands - Fransen
en
Tjalling Reijnders

Op 17 februari jl. heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat de huidige aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitbreiden van een varkenshouderij te zeer afwijkt van het initiatiefplan van enkele jaren geleden. Het college had om die reden moeten onderzoeken of de ontwikkelingen in de directe omgeving van de inrichting een nieuwe m.e.r.-beoordeling nodig maken. Nu het college dat heeft nagelaten dient een nieuw besluit genomen te worden. De rechtbank lijkt met deze uitspraak aan te sluiten bij de jurisprudentie van de Afdeling ten aanzien van de actualiteitsvereisten bij een al gerealiseerde MER. Dit komt het systeem en de doelstellingen van de m.e.r.-procedure ten goede.

Wat was er aan de hand?

Een varkenshouder heeft op 8 februari 2010 een aanmeldnotitie milieueffectrapportage (MER) ingediend, waarop het college heeft besloten dat een MER niet hoeft worden opgesteld. In de jaren daarna heeft de varkenshouder meerdere aanvragen voor een omgevingsvergunningen ingediend ten behoeven van het uitbreiden van de varkenshouderij. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 december 2014 van het college om de omgevingsvergunning te verlenen. Eiseres betoogt dat het college ter onderbouwing van dat besluit niet had mogen verwijzen naar het m.e.r.-beoordelingsbesluit uit 2010, omdat de activiteit op basis waarvan dat besluit toentertijd is genomen niet dezelfde is als thans vergund. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan dus niet meer als actueel worden beschouwd, aldus de eiseres.

Oordeel rechtbank

De rechtbank gaat mee in het betoog van eiseres, en overweegt als volgt:

“De rechtbank is van oordeel dat tijdens een langdurige procedure het niet ondenkbaar is dat de plannen op onderdelen wijzigen. Gelet hierop is vooral van belang of het m.e.r.-beoordelingsbesluit gebaseerd is op een initiatiefplan dat op wezenlijke onderdelen overeenkomt met de uiteindelijke aanvraag, waarbij zich voorts geen ingrijpende ontwikkelingen in de directe omgeving van het project hebben voorgedaan.” [nadruk toegevoegd; TR]

De rechtbank overweegt vervolgens dat het initiatiefplan dat de basis voor de m.e.r.-beoordeling is geweest te zeer afwijkt van de huidige aanvraag. Het college had volgens de rechtbank moeten onderzoeken of de ontwikkelingen in de directe omgeving van de inrichting een nieuwe beoordeling nodig maken. Nu dit niet het geval is, moet het college een nieuw besluit nemen.

Jurisprudentie van de Afdeling

Hoewel het in de hier behandelde zaak gaat om een m.e.r.-beoordelingsbesluit, is het nuttig om een kort uitstapje te maken naar de jurisprudentie van de Afdeling inzake de vereisten voor een actuele MER.

Op grond van artikel 7.36a, onder b, van de Wet milieubeheer (Wm) neemt het bevoegd gezag een besluit niet, indien de gegevens die in het MER zijn opgenomen redelijkerwijs niet meer aan het besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Hieruit vloeit voort dat een MER onder andere actueel moet zijn. Een MER wordt niet als ‘verouderd’ bestempeld louter door tijdsverloop (ABRvS 1 september 2010, nr. 200907893/1/M2). Van belang is of er sprake is van een aanmerkelijke wijziging van de omstandigheden ten opzichte van de omstandigheden waarvan bij het maken van het MER is uitgegaan (ABRvS 19 december 2007, nr. 200603203/1, r.o. 2.5; [nadruk toegevoegd; TR]).

Het doel van het MER en de m.e.r.-procedure is ervoor te zorgen dat milieuoverwegingen worden geïntegreerd in de voorbereiding en vaststelling van plannen die belangrijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Het bestuursorgaan wordt door de informatie van het MER in staat gesteld om de milieubelangen af te wegen tegen de overige belangen die met de besluitvorming gemoeid zijn. Op het bestuursorgaan rust immers een plicht om de keuze voor het prevaleren van een bepaald belang goed te onderbouwen. Het is om die reden dan ook niet raar dat de Afdeling niet kijkt naar zaken als de datum van het MER, maar vooral waarde hecht aan de mate waarin het opgestelde MER nog actueel is – met andere woorden: of het MER de relevante milieueffecten voldoende beschrijft.

Belang van de uitspraak

Met het door de rechtbank gehanteerd criterium ingrijpende ontwikkeling lijkt aangesloten te worden bij het door de Afdeling gehanteerd criterium aanmerkelijke wijziging. Niet alleen ten aanzien van het MER moet dus gekeken worden in hoeverre deze nog actueel – ook het m.e.r.-beoordelingsbesluit wordt aan een dergelijke toets onderworpen. Dit is niet verwonderlijk. Het doel van het MER en de m.e.r.-procedure zou immers ondermijnd worden op het moment dat de actualiteitstoets niet geldt voor een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Door te oordelen dat het college onvoldoende heeft onderzocht of de ontwikkelingen in de directe omgeving van het project van de inrichting een nieuwe beoordeling nodig maken, wordt het college gedwongen om opnieuw te kijken naar de impact van de activiteit op het milieu, en worden dus de milieubelangen weer betrokken bij het besluitvormingsproces. De rechtbank onderschrijft hiermee het doel van het MER en de m.e.r.-procedure.

De rechtbank geeft met deze uitspraak dus een belangrijke les aan bestuursorganen. Indien er sprake kan zijn van ingrijpende ontwikkelingen in de directe omgeving van het project waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, dient goed gekeken te worden naar de actualiteit van een eerder genomen m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit hoeft geen grote opgave te zijn, en kan later in een procedure bij de rechter veel leed besparen.

Bronnen:

ABRvS 1 september 2010, nr. 200907893/1/M2. ABRvS 19 december 2007, nr. 200603203/1. Rb Zeeland-West-Brabant 17 februari 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:1066.