Home Kennis Te snel investeren vormt risico voor beoordelende instellingen in de energiebesparingsbranche

Te snel investeren vormt risico voor beoordelende instellingen in de energiebesparingsbranche

26 oktober 2018
Marije van Mannekes
en
Martijn Scheltema

Bedrijven uit de energiebesparingsbranche die hun investeringen onvoldoende konden terugverdienen door niet-tijdige of onjuiste implementatie van richtlijnen door de Nederlandse Staat. Reden voor Stichting EnergyClaim om de Staat aan te spreken voor de vergoeding van gederfde omzet van deze bedrijven, onder meer ontstaan door certificering van deskundigen. Echter kon de stichting haar schadevordering niet baseren op de Europese richtlijnen over de energieprestatie van gebouwen. Dat bepaalde de Hoge Raad in het arrest EnergyClaim/Staat van 19 oktober 2018.

Energie Prestatie Advies

Op 1 januari 2000 is in Nederland het Energie Prestatie Advies (EPA) ingevoerd. Dit advies geeft eigenaren en gebruikers van bestaande woningen middels een energielabel inzicht in het energieverbruik van de woning. In een EPA worden bovendien maatregelen aangeraden om energie te besparen, bijvoorbeeld dubbelglas, hoogrendementsketels of spouwisolatie. Ook maakt het advies duidelijk wat de voorgestelde maatregelen kosten en op welke termijn de investeringen kunnen worden terugverdiend.

De energielabels worden afgegeven door gecertificeerde EPA-adviseurs, die hetzij zelfstandig, hetzij in dienst van een openbaar of particulier orgaan energieprestatiecertificaten verstrekken. Volgens de overheid waren er grote aantallen gecertificeerde adviseurs nodig om het nieuwe beleid uit te voeren. Daarop stapten veel bedrijven uit de energiebesparingsbranche, waarvan een deel aangesloten bij belangenbehartiger EnergyClaim, in deze vraagmarkt en deden investeringen in onder meer het opleiden van gecertificeerd personeel.

Omzetting Europese richtlijnen door de Nederlandse Staat

Het EPA berust op twee Europese richtlijnen: de Europese richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen op het terrein van energieprestatie-certificaten (de EPB-richtlijn) en de herziene EPB-richtlijn.

De EPB-richtlijn houdt voor de lidstaten de verplichting in noodzakelijke maatregelen te nemen om:

·      minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen vast te stellen;

·      ervoor te zorgen dat bij de bouw, verkoop of verhuur van een gebouw aan de eigenaar, of door de eigenaar aan de toekomstige koper of huurder, een energieprestatiecertificaat wordt verstrekt;

·         te voorzien in een stelsel van energiecertificering door gekwalificeerde en/of erkende deskundigen.

De lidstaten dienden de bepalingen van de EPB-richtlijn uiterlijk op 4 januari 2006 te hebben omgezet in hun nationale wet- en regelgeving. Nu Nederland te maken had met een gebrek aan gekwalificeerde of erkende deskundigen, heeft het gebruik gemaakt van de in de richtlijn geboden mogelijkheid tot een extra termijn van drie jaar. De richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in het Besluit energieprestatie gebouwen (Beg) en de Regeling energieprestatie gebouwen (Reg). Op 1 januari 2008 is deze regelgeving in werking getreden.

De EPB-richtlijn is met ingang van 1 februari 2012 herzien. De herziene EPB-richtlijn bepaalt dat de lidstaten regels vaststellen ten aanzien van toepasselijke sancties en alle nodige maatregelen treffen om te bewerkstelligen dat de (op de herziene EPB-richtlijn gebaseerde) nationale regels worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De meeste bepalingen van de herziene richtlijn dienden uiterlijk 9 januari 2013 door de lidstaten te worden toegepast. In Nederland is op 16 december 2011 een wetsvoorstel ingediend dat strekte tot invoering van de herziene EPB-richtlijn. Na verwerping van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer en diverse moties ter vereenvoudiging van het energielabelsysteem, zijn de bepalingen van de herziene richtlijn in de loop van 2014 geïmplementeerd. Het nieuwe Beg en de nieuwe Reg zijn op 1 januari 2015 in werking getreden.

Vordering tot schadevergoeding

De bij Stichting EnergyClaim aangesloten bedrijven achten zich door de handelwijze van de Staat bij de invoering van het energielabel en vervolgens bij (de uitvoering van) het beleid rond het energielabel, in hun belangen geschaad. De overheid zou hen, kort gezegd, niet in staat hebben gesteld hun investeringen in onder meer het opleiden van personeel terug te verdienen, door toezeggingen te doen die niet zouden zijn nagekomen. Door de (herziene) EPB-richtlijn onjuist of te laat te implementeren, handelde de Staat volgens de stichting in strijd met Europees en Nederlands recht. Energyclaim vorderde daarop schadevergoeding van de Staat.

Na afwijzing van haar vorderingen door de rechtbank Den Haag en het hof Den Haag, stelt de stichting cassatieberoep in bij de Hoge Raad.

De beslissing van de Hoge Raad

De niet-tijdige of onjuiste omzetting van een EU-richtlijn in het nationale recht is volgens de Hoge Raad in strijd met de op een lidstaat rustende verplichting daartoe, zoals deze voortvloeit uit het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU). Deze handelwijze kan bovendien aan de Staat worden toegerekend en levert naar Nederlands recht een onrechtmatige daad op, aldus de Hoge Raad.

Een toets aan het relativiteitsbeginsel maakt echter dat EnergyClaim de Staat hiervoor niet aansprakelijk kan stellen. Het Unierechtelijke relativiteitsvereiste houdt volgens de Hoge Raad in dat voor aansprakelijkheid is vereist dat de geschonden bepaling van Unierecht mede tot doel heeft bescherming te bieden tegen de schade zoals die zich heeft voorgedaan. In dit specifieke geval ziet de Hoge Raad zich gesteld voor de vraag of de EPB-richtlijnen mede strekken tot de bescherming van de individuele vermogensbelangen van de gedupeerde particulieren.

Met de EPB-richtlijnen is beoogd te komen tot positieve milieueffecten als gevolg van verbeterde energieprestaties van gebouwen. In de richtlijnen wordt een rol voorzien voor onafhankelijke, erkende deskundigen, die de energieprestaties van gebouwen moeten certificeren. Dat voor de verwezenlijking van de doelstelling van de richtlijnen de betrokkenheid van deskundigen vereist is, betekent niet dat de economische en financiële belangen van deze deskundigen door die richtlijnen worden beschermd. Die belangen hangen ook niet zodanig nauw samen met de door de richtlijnen nagestreefde doelstelling dat zij om die reden onder het beschermingsbereik van de richtlijnen vallen. Het feit dat certificeringsdeskundigen met de richtlijnen omzet kunnen genereren, is een neveneffect. Uit niets blijkt dat de richtlijnen (mede) in het leven zijn geroepen certificeringsdeskundigen in staat te stellen daadwerkelijk omzet te genereren, zo oordeelt de Hoge Raad.

Conclusie

Nu de bescherming van de individuele vermogensbelangen van de gedupeerde bedrijven niet onder het beschermingsbereik van de Europese richtlijnen valt, konden zij hun schadevordering tegen de Staat dan ook niet op die richtlijnen baseren. Nu Stichting EnergyClaim hier strandt op het relativiteitsvereiste komt de Hoge Raad, evenals het hof, niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

(Europese) regelgeving die beoordelingen door derden voorschrijft, zal in het algemeen strekken ter bescherming van bepaalde marktdeelnemers of bij veiligheid gebate belanghebbenden, maar zal zelden ook zien op het behalen van een bepaalde omzet. Het is voor dergelijke certificerende of beoordelende instellingen daarom niet verstandig te ver op implementatie vooruit te lopen en alvast investeringen te doen. Of dat een voortvarende aanpak van het klimaatprobleem ten goede komt, blijft in het midden.

Raadpleeg hier het arrest van de Hoge Raad (EnergyClaim/Staat) van 19 oktober 2018.