Home Kennis Verwijzingen naar gemeentelijk parkeerbeleid in bestemmingsplanregels. Verdere preciseringen van de Afdeling bestuursrechtspraak

Verwijzingen naar gemeentelijk parkeerbeleid in bestemmingsplanregels. Verdere preciseringen van de Afdeling bestuursrechtspraak

16 september 2019
Daniëlle Roelands - Fransen

Met ingang van 1 juli 2018 dienen bestemmingsplannen te beschikken over een planregeling waarin de parkeernomen worden vastgelegd die de aan de desbetreffende voorziene ruimtelijke ontwikkeling zijn verbonden. Dit is eveneens mogelijk door in een planregel een expliciete verwijzing naar gemeentelijke parkeerbeleidsregels op te nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft recentelijk twee relevante uitspraken gewezen waarin zij verder verduidelijkt wat wel en niet toelaatbaar is bij het in bestemmingsplanregels verwijzen naar parkeerbeleidsregels. Aan de orde waren bestemmingsplannen in de gemeente Landsmeer en Leiden.

Wat speelde er in Landsmeer?

In de uitspraak van 17 juli 2019, was een bestemmingsplan aan de orde waarin op een perceel was voorzien in een combinatie van een woning, een bed & breakfast en fluisterboot- en kanoverhuur. Een omwonende verzet zich tegen de hoeveelheid mogelijk te realiseren parkeerplaatsen. Bij het vaststellen van het betreffende plan is in artikel 15 van de bijbehorende planregels gesteld dat voldoende parkeerruimte moet worden aangebracht en dat voldaan moet worden aan het “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” of, in geval van een beleidswijziging, aan het dan geldende beleidsdocument: een zogenaamde ‘dynamische verwijzing’ in de planregels dus.

Oordeel van de Afdeling

Ter zitting bleek echter dat het “Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan” inmiddels is vervangen door een “Mobiliteitsvisie” terwijl de parkeernota – een onderdeel van de Mobiliteitsvisie – pas medio 2020 zou worden vastgesteld. De parkeernormen waar een concreet initiatief aan zou moeten worden getoetst, zouden in de parkeernota worden opgenomen. Kort gezegd is dus sprake van een bestemmingsplanregel die verwijst naar beleid dat geen concrete parkeernormen bevat. Daarmee is onvoldoende zeker gesteld dat zal worden voorzien in de benodigde parkeercapaciteit. De door de raad ingenomen stelling dat wordt getoetst aan de CROW-kengetallen slaagt evenmin. De Afdeling stelt dat uit de planregels op geen enkele wijze volgt dat aan de CROW-kengetallen wordt getoetst. Hoewel de Afdeling bestuursrechtspraak zich daarover niet uitlaat, is ook maar de vraag of een planregel die verwijst naar de CROW-kengetallen voorziet in een goede ruimtelijke ordening. De kengetallen bevatten een bandbreedte in parkeernormen waartoe maatwerk is vereist. Het is aan de raad om dit maatwerk te verrichten in het kader van een bestemmingsplanregel dan wel vast te stellen parkeerbeleid met op de lokale situatie toegespitste parkeernormen.

Leiden: precisering parkeerbeleid in planregel toegestaan

In een uitspraak van 14 augustus 2018 brengt de Afdeling een verdere precisering aan in de mogelijkheden om in een bestemmingsplan te borgen dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het betreffende bestemmingplan ‘Schipholweg 130’ voorzag in een nieuwe brandweerkazerne en maximaal 180 appartementen. Artikel 10 van de planregels van het dit bestemmingsplan verwijst naar de “Beleidsregels parkeernormen Leiden”. In die beleidsregels zijn parkeernormen opgenomen voor onderscheiden zones zoals de zone  ‘ binnenstad’ en bestaat ook een norm voor de subzone ‘binnenstad bij het station’. De raad past die normen toe maar wijkt tegelijkertijd af van de Beleidsregels parkeernormen Leiden door in de planregels zelf tot uitdrukking te brengen dat een uitsplitsing wordt gemaakt naar de parkeerbehoefte van gebruikers (bewoners en werknemers) enerzijds en bezoekers anderzijds. In de planregel wordt tot uitdrukking gebracht dat de parkeerbehoefte van het gebruikersdeel moet worden opgelost op eigen terrein terwijl de parkeervraag van het bezoekersdeel in de omgeving mag worden opgelost. Reden daarvoor is blijkens de toelichting van het bestemmingsplan dat de locatie in de directe nabijheid van het station is gelegen terwijl voorts op afstanden van 400 en 600 meter van het plan voldoende openbare parkeergelegenheden aanwezig zijn. Deze plansystematiek waarbij enerzijds wordt verwezen naar beleidsregels en tegelijkertijd in de planregel een specifieke regel – in afwijking van de beleidsregels – wordt opgenomen, acht de Afdeling toelaatbaar.

Relevantie voor de praktijk: maatwerk in de planregels!

Wat vormt nu het verband tussen beide uitspraken? In beide gevallen wordt duidelijk dat het opnemen van parkeernormen of regels rondom de toepassing van parkeernormen in de planregels zelf – in plaats van in beleidsregels – een goede oplossing kan vormen. In de kwestie in Landsmeer had de gemeenteraad het ontbreken van concrete parkeernormen in de Mobiliteitsvisie kunnen oplossen door in de planregels zelf concrete parkeernormen op te nemen. Daarmee had men de planregels rondom parkeren ‘overeind’  kunnen houden.

De casus in Leiden toont dat Beleidsregels niet altijd toegespitst kunnen zijn op een specifieke situatie. Voor de situatie rondom het stationsgebied acht de Afdeling bestuursrechtspraak het gerechtvaardigd om correcties aan te brengen op de parkeereis die uitgaat van een volledige parkeeroplossing op eigen terrein. Omdat de Beleidsregels niet in de differentiatie tussen gebruikers en bezoekers voorzag, is die differentiatie in de planregel zelf aangebracht. Daardoor ontstaat een systeem waarbij in aanvulling op de Beleidsregels in de planregels specifieke regels rondom parkeren kunnen worden opgenomen.

Tot slot is de uitspraak over het bestemmingsplan in Leiden ook om een andere reden op het gebied van parkeren interessant te noemen. In deze uitspraak brengt de Afdeling bestuursrechtspraak tot uitdrukking dat de differentiatie tussen de parkeereis voor gebruikers en bezoekers in overeenstemming is met het gemeentelijk en provinciaal beleid om in het stationsgebied zo dicht mogelijk te bouwen en gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. Hiermee zegt de Afdeling bestuursrechtspraak in feite met het oog op de wens tot stedelijke verdichting het gerechtvaardigd kan zijn indien wordt afgezien van het uitgangspunt dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Daartoe is dan wel vereist dat kan worden onderbouwd dat op andere manieren in mobiliteitsoplossingen wordt voorzien waarbij gedacht kan worden aan openbaar vervoer en openbare parkeergarages op acceptabele loopafstand. Deze benadering is voor de praktijk heel wezenlijk nu stedelijke verdichting in veel gevallen niet mogelijk is indien de (gehele) parkeervraag op eigen terrein dient te worden opgelost.

Raadpleeg hier de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2019 en hier de uitspraak van 14 augustus 2019. ECLI:NL:RVS:2019:2436 en ECLI:NL:RVS:2019:2767.