Home Kennis Wijziging pensioenregeling zonder (ondubbelzinnige) instemming deelnemer

Wijziging pensioenregeling zonder (ondubbelzinnige) instemming deelnemer

22 maart 2019
Peter Mauser

Het is een veel voorkomende vraag: kan ik als werkgever de pensioenregeling die met (oud-)medewerkers is afgesproken eenzijdig wijzigen? Dit is zonder instemming van de betrokkene(n) niet zomaar mogelijk. Maar onmogelijk is het zeker niet. Dat blijkt ook maar weer eens uit twee recente uitspraken. Ik bespreek deze uitspraken in dit blog.

Wijziging met goedkeuring van COR en vertegenwoordigers van gepensioneerden

De eerste uitspraak is van de rechtbank Midden-Nederland van 23 januari 2019. In deze zaak speelde het volgende. Werkgever BAM kende verschillende pensioenregelingen. In 2010 werden deze geharmoniseerd. Door die harmonisatie is een wijziging in de toeslagbepaling in het pensioen van de zogenoemde Wilma Bouw-gepensioneerden en -slapers doorgevoerd. Voor de wijziging was de toeslagverlening gekoppeld aan het Consumentenprijsindexcijfer. Na de wijziging werd de toeslagverlening gekoppeld aan de toeslagen als verleend door Bpf Bouw. De Vereniging van Gepensioneerden Wilma Pensioenfonds (VGWP) heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de Wilma-gepensioneerden en -slapers door deze wijziging ernstig worden benadeeld. In de nieuwe situatie komt het namelijk veel minder vaak tot toeslagverlening dan in de oude situatie.

Voorgenomen besluit

Door VGWP werd gesteld dat de wijziging van de toeslagregeling niet rechtsgeldig is. De kantonrechter stelt vast dat zowel de oude als nieuwe toeslagregeling voorwaardelijk is. De vraag is vervolgens of BAM aan alle wettelijke vereisten voor het doorvoeren van een wijziging in de pensioenvoorwaarden heeft voldaan. Wanneer de werkgever een voornemen heeft om in het kader van een uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar een besluit te nemen dat van invloed is op de uitvoering of de hoogte van pensioenrechten van gepensioneerden, is hij op grond van artikel 22 Pensioenwet (Pw) verplicht om dat voorgenomen besluit voor te leggen aan een vereniging van gepensioneerden, zoals de VGWP. In het onderhavige geval was werkgever hiertoe verplicht nu de wijziging van de toeslagbepaling invloed had op de voorwaarden waaronder geïndexeerd werd en in welke mate.

Instemming Verantwoordingsorgaan en OR

Over het gevoerde beleid met betrekking tot het pensioen van onder andere de Wilma-werknemers legt BAM verantwoording af aan het Verantwoordingsorgaan voor rechtstreeks verzekerde pensioenen (VVP). De VVP wordt gevormd door de Sociaal-Economische Commissie (SEC) en de Pensioencommissie van de COR. Twee vertegenwoordigers van VGWP behartigen de belangen van voormalig Wilma-werknemers in de SEC. De SEC is nauw betrokken geweest in het proces van uniformering. Zij heeft ook invloed uitgeoefend op de invulling en opstelling van het Toeslagprotocol 2010. De SEC heeft op 25 januari 2010 laten weten dat zij akkoord ging met de wijziging van de toeslagbepaling. Door deze gang van zaken is voldaan aan de vereisten van artikel 22 Pw, waar het de specifieke belangen van de gepensioneerden betreft.

Daarnaast behoefde BAM voor de wijziging op grond van artikel 27 WOR de instemming van de ondernemingsraad. Op 5 oktober 2009 is bij de COR een instemmingsverzoek ingediend. Daarin vroeg BAM de COR om in te stemmen met de uniformering van het toeslagbeleid. Op 5 januari 2010 is deze instemming verleend.

Oordeel rechter

Gelet op het voorgaande concludeert de kantonrechter dat de toeslagbepaling rechtsgeldig is gewijzigd. Het standpunt van de VGWP dat de wijziging wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid niet van toepassing is, volgt de rechter evenmin.  De (oud-)werkgever kon ondanks het ontbreken van de individuele instemming van (de vertegenwoordigers van) de gewezen deelnemers en gepensioneerden de voor hen geldende pensioenregeling wijzigen.

Stilzitten leidt tot aanvaarding

De tweede uitspraak is van het hof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2019. Voor zover hier relevant speelde er in deze zaak het volgende. Voor betrokkene gold tot 1 januari 2004 als pensioenregeling een gemitigeerde eindloonregeling die was ondergebracht bij Delta Lloyd. Vanaf die datum is de pensioenregeling op middelloonbasis bij Delta Lloyd ondergebracht. Betrokkene heeft met deze wijziging ingestemd onder de voorwaarde dat een andere kwestie over zijn pensioen zou worden opgelost. De werkgever heeft dit echter niet gedaan.

De werkgever is ondanks het ontbreken van de instemming van werknemer de middelloonregeling gaan toepassen. In 2008 heeft de werkgever nogmaals kenbaar gemaakt dat hij aan de andere pensioenkwestie niets meer zou doen. Ook was het werknemer duidelijk dat op hem de middelloonregeling werd toegepast. Daarbij heeft de werknemer in 2008 een forse salarisverhoging ontvangen met de mededeling dat er verder niets aan zijn pensioenregeling zou worden gedaan.

Na zijn ontslag in 2012 heeft de werknemer zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij nimmer heeft ingestemd met de wijziging van zijn pensioenregeling. Het hof gaat, net als de kantonrechter in eerste aanleg, daarin mee. Door zijn claim op een hogere pensioenopbouw na februari 2008 tot aan zijn ontslagdatum te laten rusten en de hem gedane salarisvoorstellen te accepteren heeft de werknemer echter het vertrouwen gewekt dat de pensioenkwestie was afgedaan. Hierdoor had werkgever niet meer de mogelijkheid om de claim op een hoger pensioen te verwerken in het salarisbeleid. Het hof onderschrijft dan ook de redenering van de kantonrechter dat de werknemer zijn rechten tot verdere nakoming van de pensioenopbouw op eindloonbasis heeft verwerkt.

Door gedurende enkele jaren stil te zitten heeft de werknemer de aanpassing van zijn pensioenregeling aldus aanvaard.

Conclusie

De vraag of een werkgever eenzijdig kan overgaan tot het wijzigen van een pensioenregeling wordt normaliter beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 19 Pw, 7:611 BW, 7:613 BW en/of 6:248 BW. Het is dan ook, met name in de eerste uitspraak, interessant dat de rechter de wijziging in zijn geheel niet aan voornoemde normen lijkt te toetsen. De rechter bekeek alleen of de wijziging in strijd was met de redelijkheid en billijkheid en niet of de wijziging op grond van de redelijkheid en billijkheid geboden was. Ook de tweede uitspraak is gelet op de maatstaven die normaal gesproken worden gehanteerd opvallend, zij het dat deze uitspraak vanuit een oogpunt van rechtszekerheid goed te verklaren valt.

Bronnen: