Home Kennis Warmtewet 2. Vernieuwende aanpak met grote regierol voor gemeenten

Warmtewet 2. Vernieuwende aanpak met grote regierol voor gemeenten

17 september 2020
Edward Brans
en
Marije van Mannekes

De nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening, met andere woorden de Warmtewet 2, vraagt om flinke veranderingen in de warmtesector. Voor alle betrokken partijen: verbruikers, warmtebedrijven, de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en ook, of eigenlijk vooral, gemeenten. In ons eerdere blog bespraken wij al de regels die met name een impuls zouden moeten geven aan de groei van het aantal duurzame warmtenetten. De beoogde wetswijzigingen adresseren echter meer. Dit blog bespreekt de wijkgerichte aanpak, de aanwijzing van warmtebedrijven, de aanvraagprocedure en de grotere regierol van gemeenten hierbij.

Wijkgerichte aanpak

Bij het aansluiten van collectieve warmtenetten op restwarmte, waarover u in ons eerdere blog meer leest, bepaalt de gemeente straks waar en wanneer een collectief warmtesysteem komt te liggen. Daarbij hanteren gemeenten een wijkgerichte aanpak. Op grond van het Klimaatakkoord stellen zij daartoe, samen met betrokken stakeholders, tot 2021 allereerst een Transitievisie Warmte op. De Transitievisie Warmte bevat een stapsgewijze aanpak voor het faciliteren van een aardgasvrije gebouwde omgeving.

De gemeente stelt concreet een warmtekavel vast: een gebied dat in aanmerking komt voor een collectief warmtesysteem. Het wetsvoorstel noemt in artikel 2.1, eerste lid, criteria met betrekking tot het vaststellen van zo’n warmtekavel. Er dient immers steeds zicht te zijn op het binnen het kavel kunnen realiseren van een zelfstandig opererend duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar warmtesysteem. Eén van de opgenomen criteria is dan ook het voorkomen van structurele afhankelijkheid van een ander collectief warmtesysteem binnen een ander warmtekavel.

Aanwijzing warmtebedrijf door gemeente

Binnen het warmtekavel wijst het college van burgemeester en wethouders een warmtebedrijf aan. Voor zo’n aanwijzing doorloopt de gemeente een transparante, non-discriminatoire en goed onderbouwde procedure, waaraan publieke en private warmtebedrijven mogen deelnemen. Middels aanwijzing verkrijgt het betreffende warmtebedrijf een exclusief recht op het transporteren en leveren van warmte binnen het warmtekavel. Zo’n aanwijzing is kortom cruciaal om binnen een kavel te kunnen opereren: het transporteren en leveren van warmte zonder deze aanwijzing is in beginsel verboden. Gedurende een periode van 20-30 jaar kan het warmtebedrijf van dit exclusieve recht profiteren. In deze periode kunnen gedane investeringen worden terugverdiend en ontstaat er bovendien een prikkel om ook de langere termijn ontwikkeling van het collectief warmtesysteem in beslissingen mee te wegen.

Hoe gaat de aanvraagprocedure in zijn werk?

De eerste stap in de aanwijzingsprocedure betreft het door burgemeester en wethouders kenbaar maken van de aanvraagmogelijkheid voor een warmtekavel. Naar aanleiding hiervan dienen verschillende warmtebedrijven hun aanvragen in. Daarbij dienen ze enkele stukken toe te voegen, zoals een geschiktheidsverklaring van de ACM. Hierbij gaat het om een besluit waaruit blijkt dat het warmtebedrijf in voldoende mate beschikt over de organisatorische en technische bekwaamheid die noodzakelijk is voor de uitvoering van de in dit wetsvoorstel opgenomen taken voor een aangewezen warmtebedrijf en daarnaast voldoende financieel in staat is om deze taken uit te voeren. Indien bepaalde stukken ontbreken mag het college de aanvraag buiten behandeling laten. Het college kan zich bij de besluitvorming laten adviseren door adviescommissies of kan hiervoor een beroep doen op het Expertise Centrum Warmte (ECW).

Nadat de procedure heeft geresulteerd in een aanwijzing van een warmtebedrijf, is dit warmtebedrijf integraal verantwoordelijk voor het realiseren en exploiteren van het collectief warmtesysteem. Het warmtebedrijf sluit verbruikers binnen het warmtekavel aan, tenzij een verbruiker te kennen geeft niet aangesloten te willen worden. Daarnaast stelt het warmtebedrijf onder meer een uitgebreid kavelplan op, waarin het een indicatieve beschrijving geeft van hoe het dit collectief warmtesysteem verwacht aan te leggen, te exploiteren en – belangrijk - te verduurzamen. Dit plan behoeft instemming van burgemeester en wethouders en ook hier schijnt de regie van de gemeente kortom weer door.

Het uitgewerkte kavelplan bevat vervolgens input voor het door de gemeente op te stellen uitvoeringsplan. Dit uitvoeringsplan gaat in op specifieke wijken en beschrijft welk duurzaam (collectief) alternatief daar is voor aardgas. Bovendien bevat het een totaaloverzicht van welke stappen wanneer en door welke partij(en) moeten worden gezet om het gekozen alternatief te realiseren. Op basis van het uitvoeringsplan wordt een wijziging van het omgevingsplan onderbouwd.

Als in het omgevingsplan eenmaal een keuze is vastgelegd voor een collectief warmtesysteem, moet de gemeente inventariseren of er kleinverbruikers zijn (met een verwachte aansluiting die kleiner is dan 100 kilowatt) die niet aangesloten willen worden op dit collectief warmtesysteem. Deze komen in aanmerking voor een opt-out mogelijkheid, waarmee een gebouweigenaar kan kiezen voor een individuele warmtevoorziening. De grootverbruikers (verbruik groter dan 100 kilowatt) dienen dit al in een eerder stadium aan te geven, vóór het wijzigen van het omgevingsplan.

Afsluitend stelt het aangewezen warmtebedrijf een gedetailleerd investeringsplan op betreffende de aanleg, uitbreiding of de vervanging van het collectief warmtesysteem en legt dat plan ter toetsing aan de ACM voor.

De consultatieronde van de Warmtewet 2 is op 3 augustus 2020 gesloten. De beoogde datum van inwerkingtreding van de wet is 1 januari 2022.

Raadpleeg hier de Wet collectieve warmtevoorziening (Warmtewet 2) met bijbehorende Memorie van Toelichting.